Help de Huismus

20-04-2020

De huismus (Passer domesticus) vergezelt de mens al 11.000 jaar; in Noord-Europa is hij al tenminste 3000 jaar aanwezig. Eeuwenlang zijn de omstandigheden voor deze soort alsmaar beter geworden, doordat mensen in toenemende mate zijn leefgebied verbeterden, maar ergens in de loop van de vorige eeuw is er een kentering opgetreden. De huismus was lange tijd de meest talrijke broedvogel in Nederland, maar die positie is overgenomen door de merel. Sinds de jaren 70 zijn de aantallen meer dan gehalveerd. Wat kunnen we eraan doen om het tij te keren?

De huismus is een cultuurvolger, met voorkeur voor een wat rommelige groene bebouwde omgeving. In de moderne strakke nieuwbouwwijken en in de centra van grotere steden ontbreken ze vaak. De oorzaak van de teruggang is vaak gebrek aan voedsel of nestgelegenheid, of een combinatie daarvan.
De meeste huismussen komen hun hele leven niet verder dan een paar honderd meter van hun geboorteplek. Vooral in de broedperiode blijven ze in de buurt van het nest. Een huismus heeft twee tot drie legsels per jaar, in de periode april-september. Leidt een legsel tot jongen, dan zijn de eerste twee weken veel insecten nodig, vooral bladluizen en hun larven. Deze worden gevonden bij stilstaand water van grachten, vijvers, sloten en verlaten emmers, in dood hout dat met rust gelaten wordt, rond mest, in composthopen, in takkenhagen en meer van dergelijke plaatsen. Soms zijn er planten die dergelijke insecten in het bijzonder aantrekken in de buurt, zoals rozen, klimop, hop en coniferen. Is dit niet binnen een straal van 50 meter rond het nest aanwezig, dan hebben de ouders het moeilijk en kan een aantal van de jongen verhongeren of blijven ze zwak na het uitvliegen.

In de periode oktober-februari eet de huismus vooral plantaardig voedsel, zoals zaden. In steden en dorpen is hij in de winter sterk afhankelijk van het voedsel dat de mens hem aanbiedt. Daarnaast wordt in de directe omgeving ook gegeten van zaden van grassen, onkruiden en andere beplanting, van jong groen, van bloemknoppen, van bladgroen, van fruit en van vruchten.

Verder hebben ze graag water- en stofbaden. Een waterschaal of vijvertje met aflopende oever en een zanderig plekje in de zon. Haal er desnoods gewoon een stoeptegel uit!

Als je al huismussen in de tuin hebt, is er blijkbaar nestgelegenheid. Een levensvatbare kolonie moet wel minimaal tien broedparen groot zijn. Probeer daarom, eventueel samen met buurtuinen, meer nestgelegenheid aan te bieden in de nabije omgeving. Dat kan in de vorm van nestkasten, huismussenpannen of vogelvides. Huismussen hebben de meeste zwerf-neigingen in de periode eind maart/begin april, en in mindere mate ook tussen half september en eind oktober. De meeste jonge huismussen verspreiden zich na het broedseizoen in de directe omgeving. Als er binnen een straal van een kilometer van jouw tuin een kolonie aanwezig is, kun je voorzieningen treffen om ze naar je toe te lokken. Wat daar bij komt kijken kun je vinden op www.vogelbescherming.nl als je zoekt op ‘factsheets stadsvogels’ en op de bovenste link klikt, vind je alle informatie die nodig is om volgend jaar ook huismussen bij jou in de tuin te krijgen.

Reacties

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *